De glycemische index (GI) geeft aan hoe snel je bloedsuikerspiegel stijgt na het eten van een bepaald voedingsmiddel.

Koolhydraten die snel worden afgebroken tijdens de spijsvertering en hun glucose snel in de bloedbaan afgeven, hebben een hoge GI. Dit zorgt voor een snelle stijging van de bloedsuikerspiegel en een piek in de insulineproductie. Voedingsmiddelen met een lage GI laten de bloedsuikerspiegel geleidelijk stijgen, waardoor je energie langer stabiel blijft en er geen grote insulinepieken ontstaan.

Insuline speelt een belangrijke rol bij je hongergevoel. Als je iets eet met een hoge GI, maakt je lichaam snel veel insuline aan om de vrijgekomen suiker naar de cellen te transporteren. Maar zodra de suiker is opgenomen en je bloedsuikerspiegel weer daalt, is er vaak nog insuline in je bloed aanwezig. Dit kan ervoor zorgen dat je snel opnieuw honger krijgt, terwijl je cellen eigenlijk al voldoende energie hebben.